Hoe het was voordat het werd volgebouwd (Blog Klaas Bos)

Klaas Bos in een RADIOCOLUMN voor Euregio Radio:

klaas_bos_euRR_2014In het volgebouwde Nederland vormt de horizon zelden een strakke lijn. Maar dat is niet altijd zo geweest. In het boek “Het lege land“ van Auke van der Woud kun je lezen over Nederland, toen er nog geen wegen waren. Van der Woud beschrijft het Nederlandse landschap in de eerste helft van de negentiende-eeuw.

 

Maar water was voor Nederland ook een zegen.

De economie kon tot ontwikkeling komen door een netwerk van kanalen.

Enkele werden in die tijd aangelegd.

Zoals de Zuid-Willemsvaart en het Noordhollandsch Kanaal.

Koning Willem I werd de ‘Kanalenkoning’ genoemd.

 

Daarbij werd de aanleg van kanalen inzet van politieke twisten.

Dit verklaart bijvoorbeeld de kaarsrechte grens tussen Groningen en Drenthe – de Semslinie, waarlangs het Stadskanaal werd aangelegd.

 

In schril contrast daarmee stond het Nederlandse wegennet, waarvan rond 1800 slechts 165 km goed begaanbaar was.

Wegen hadden eerder een politieke dan een economische betekenis: ze dienden om de provinciehoofdsteden met elkaar te verbinden.

 

De spoorwegen hadden wél economische betekenis.

Zij verenigden het beste van twee werelden: de goedkope vrachtprijs van de scheepvaart en snelheden die alleen op de hardste en vlakste wegen haalbaar waren.

In 1839 werd tussen Amsterdam en Haarlem de eerste spoorlijn in Nederland aangelegd en daarna breidde het spoorwegnet zich snel uit.

De trein werd ook gebruikt voor personenvervoer. In 1850 waren er bijna een miljoen passagiers op een bevolking van drie miljoen.

Geen wonder dat in die tijd elke plaats graag een station aan een spoorlijn wilde.

 

In het lege landschap voltrokken zich twee opmerkelijke ontwikkelingen.

 

Ten eerste de droogmakerijen, zoals de Zuidplas bij Gouda en de Haarlemmermeer.

Deze grote meren waren ontstaan door vervening van laagveen en een slechte bodemstructuur.

Het land eromheen werd bedreigd door oeverafslag, de zogenaamde waterwolf.

 

De tweede ontwikkeling betreft de ontginning van woeste gronden.

Door particulier initiatief werd uit het hoogveen van de Veenkoloniën turf gewonnen, wat een zanderige vlakte achterliet.

 

Amsterdam, Rotterdam en Maastricht waren de grote steden van Nederland.

De aansluiting op waterwegen, straatwegen en spoorlijnen was van politiek, economisch en cultureel belang voor de steden.

Spoorwegstations kwamen vaak buiten het stadscentrum te liggen, buiten de stadspoort.

Van stadsuitbreiding was toen amper sprake. De stedenbouw kenmerkte zich door invulling, verdichting en herbestemming.

 

Dan is er nog het militaire gebruik van het lege land. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwd, voor de inundatie van grote gebieden in Noord-Holland, Utrecht en Gelderland.

Drie keer gebeurde dat: in 1870 tijdens de Frans-Duitse Oorlog, in 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog en bij het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Door de opkomst van vliegtuigen was inundatie niet langer effectief.

 

Door de toenemende kracht van artillerie gold datzelfde voor de militaire vestingen in steden als Venlo en Maastricht.

Die vestingen werden langzaamaan afgebroken en de overblijvende stadswallen werden gebruikt voor recreatie.

 

Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw werd het lege land opgevuld.

Grote delen van Nederland zijn inmiddels volgebouwd met woonwijken, bedrijventerreinen en infrastructuur.

Gevolg: iedere dorpeling is tegenwoordig een halve stedeling.

Wat rest van vroeger zijn kanalen, zeedijken, droogmakerijen en waterlinies met de status van rijksmonument.

 

 

Voor meer columns ga je naar www.klaasbos.blogspot.nl.

 

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *